Nieuws
Vpb: Overheidslichaam mag voor toepassing van liquidatieverliesregeling uitgaan van historische kostprijs deelnemingen
In dit nieuwsbericht informeren wij u over het arrest van de Hoge Raad van 4 november 2022, nr. 21/02980 inzake liquidatieverliesregeling.
Een overheidslichaam is door de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen met ingang van 1 januari 2016 belastingplichtig geworden voor de vennootschapsbelasting. Het overheidslichaam hield op die datum twee deelnemingen met een historische kostprijs van € 5.469.888. De waarde in het economische verkeer van deze deelnemingen op 1 januari 2016 is nihil. In 2016 zijn de deelnemingen geliquideerd. De Hoge Raad bevestigt in zijn arrest het oordeel van Rechtbank Noord-Nederland dat een liquidatieverlies van € 5.469.888 in aanmerking genomen mag worden.
Noch de tekst, noch de strekking van deze liquidatieverliesregeling geeft aanleiding om aan te nemen dat een liquidatieverlies van aftrek is uitgesloten voor zover dat verlies is toe te rekenen aan een periode waarin de belastingplichtige nog niet belastingplichtig was voor de vennootschapsbelasting. De Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen bevat op dit punt geen van de hoofdregel van onmiddellijke werking afwijkende bepaling van overgangsrecht voor het geval lichamen al voor aanvang van de belastingplicht een of meer deelnemingen houden en door de inwerkingtreding van deze wet met ingang van het jaar 2016 belastingplichtig zijn geworden. Dit brengt mee dat artikel 13d van de Wet met ingang van dat jaar ook in zo’n geval toepassing vindt op liquidatieverliezen die op of na 1 januari 2016 tot uitdrukking komen.
Daarvan uitgaande bestaat, anders dan het middel betoogt, voor de rechter geen grond om een voor aftrek in aanmerking komend liquidatieverlies op grond van een redelijke wetstoepassing te beperken tot het gedeelte van het in artikel 13d, lid 2, van de Wet bedoelde verlies dat is toe te rekenen aan de periode waarin het betrokken lichaam belastingplichtig is (zogenoemde compartimentering).5
Anders dan het middel betoogt, doet aan het voorgaande niet af dat de bezittingen en schulden van een lichaam bij het begin van zijn belastingplicht als regel op de openingsbalans worden gesteld op de waarden ervan in het economische verkeer.6 Het opgeofferde bedrag knoopt immers niet aan bij een balanspost, maar vormt een extracomptabele grootheid. Voor de bepaling van een liquidatieverlies is het dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 13d, lid 2, van de Wet, niet van belang op welke wijze de belastingplichtige de deelneming op haar balans heeft gewaardeerd.
Documenten en publicaties
- Arrest van de Hoge Raad d.d. 4 november 2022, nr. 21/02980. Klik hier
Dit bericht is opgesteld door de redactie van Taxnavigator/eindredactie mr. dr. J.J.P. (Joep) Swinkels. Voor meer informatie: info@taxnavigator.nl.© Copyright Taxnavigator BV/Nestor Business Media BV/Nestor Media Groep. Ter zake van onze fiscale dienstverlening en berichtgeving gelden algemene voorwaarden en hetgeen wordt vermeld in de colofon.
Deel dit bericht:
Inloggen
Wilt u meer informatie over de kennisbank? Mail dan naar: info@taxnavigator.nl.
Inschrijven nieuwsbrief
Schrijf u in voor de nieuwsbrief