Nieuws

LB: Gezonde lunch: Arbovoorziening

Geplaatst: 16 augustus 2022
Kenmerk: 2022.45898

LB: Gezonde lunch: Arbovoorziening

In dit nieuwsbericht informeren wij u over de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 27 juli 2022, BK-21/00701 en BK-21/00702 dat een gezonde lunch geen ARBO-voorziening betreft.

In zijn uitspraak van 27 juli 2022, BK-21/00701 en BK-21/00702 oordeelt het Gerechtshof Den Haag dat het verstrekken van een gratis gezonde lunch in het bedrijfsrestaurant niet gericht is vrijgesteld van de heffing van loonbelasting. Het Gerechtshof Den Haag oordeelt dat een gezonde lunch de gezondheid en het welzijn van de werknemers in het algemeen bevordering. De gezonde lunch is geen ARBO-voorziening. De lunches zijn ook geen zakelijke of vaktechnische bijeenkomsten. De verstrekking is niet van meer dan bijkomstig zakelijk belang.

Uit de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag

In artikel 3.7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de URLB 2011 is bepaald dat geheel of gedeeltelijk op de werkplek gebruikte of verbruikte voorzieningen, in redelijkheid, op de (in het tweede lid nader gedefinieerde) werkplek die rechtstreeks voortvloeien uit het arbeidsomstandighedenbeleid dat de inhoudingsplichtige voert op grond van de Arbeidsomstandighedenwet, op nihil worden gesteld. De samenwerking tussen werkgever en werknemers om te komen tot een arbeidsomstandighedenbeleid op grond van de Arbeidsomstandighedenwet leidt tot wat in de praktijk vaak een ARBO-plan genoemd wordt. Voorzieningen die de werkgever verstrekt of aanbrengt op grond van een dergelijk ARBO-plan, worden op nihil gewaardeerd.

Van werkplekgerelateerde voorzieningen in het kader van het arbeidsomstandighedenbeleid dat een werkgever voert, is bijvoorbeeld sprake bij geneeskundige keuringen of bij inentingen in het kader van preventie- en verzuimbeleid. Ook bij een veiligheidsbril met geslepen glazen voor een laborant of lasser, een zonnebril voor een chauffeur of piloot, of een beeldschermbril kan sprake zijn van een werkplekgerelateerde verstrekking in het kader van het arbeidsomstandighedenbeleid van een werkgever. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor een EHBO-cursus, speciale isolerende of beschermende kleding of een stoelmassage op de werkplek, maar bijvoorbeeld niet voor het verstrekken van een fiets teneinde het welzijn en de gezondheid van werknemers in het algemeen te bevorderen. Voor het verstrekken van een fiets biedt de werkkostenregeling wel andere mogelijkheden, zoals het aanwijzen van de fiets als eindheffingsbestanddeel. Aan een dergelijke verstrekking worden geen nadere voorwaarden gesteld.

Een voorwaarde voor de nihilwaardering van de voorzieningen in het kader van het gevoerde arbeidsomstandighedenbeleid is dat de inhoudingsplichtige die voorzieningen in redelijkheid doet. Daarbij spelen de feiten en omstandigheden van het geval een rol. Een zeer dure, luxe zonnebril voor een chauffeur of piloot, is een voorbeeld van een voorziening die niet in redelijkheid op nihil gewaardeerd kan worden. In een dergelijk geval wordt de bril tegen de waarde in het economische verkeer tot het loon gerekend.”

5.7. Aan de parlementaire behandeling bij het Belastingplan 2015 (Kamerstukken II 2014/15, nr. 14, p 6) is met betrekking tot de nihilwaardering het volgende te ontlenen:

“De heer Bashir vraagt ook of het klopt dat fitness op de werkplek onbelast is, maar fitness elders belast. Uit praktische overwegingen kent de fitness op de werkplek inderdaad een nihilwaardering. Het is namelijk bijzonder lastig om de waarde van het individuele privévoordeel van een dergelijke voorziening op de werkplek te bepalen. Het is praktisch ondoenlijk om bij te houden wie van de werknemers gebruikmaakt van zo’n voorziening en in welke mate. Daarom is gekozen voor een nihilwaardering. Fitness buiten de werkplek is inderdaad belast voor zover het betreft niet-werkgerelateerde fitness. In dit geval kan gebruik worden gemaakt van de vrije ruimte. Fitness die wel werkgerelateerd is, bijvoorbeeld voor het onderhouden van fitheid die vereist is voor de uitoefening van werkzaamheden zelf, is gericht vrijgesteld, ongeacht of deze op de werkplek zelf plaatsvindt of elders. Meer algemeen, als de werkgever risico’s ziet voor de gezondheid van zijn werknemers die hij met een gericht fitnessprogramma in zijn Arbobeleidsplan wil wegnemen, dan is dat ook vrijgesteld.”

5.8. Aan de parlementaire behandeling bij het Belastingplan 2015 (Kamerstukken II 2014/15, nr. 29, p 2) is met betrekking tot de nihilwaardering en de gerichte vrijstelling het volgende te ontlenen:

“Iedere werkgever is op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om een Arbobeleidsplan te maken waarin onder andere een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) is opgenomen. Vervolgens dient de werkgever in het Arboplan te bepalen hoe de gezondheids- en veiligheidsrisico’s binnen het bedrijf worden weggenomen of verkleind. De voorzieningen die rechtstreeks voortvloeien uit het Arboplan voor het verkleinen of wegnemen van deze risico’s worden op nihil gewaardeerd. Met de wijziging van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 waarvan het concept als bijlage bij de nota naar aanleiding van verslag is aangeboden, wordt de nihilwaardering van deze arbovoorzieningen omgezet in een gerichte vrijstelling.”

5.9. De toelichting bij het besluit van 30 december 2014 tot wijziging van enige uitvoeringsregelingen inzake de fiscaliteit en douane alsmede van de Wet op accijns, nr. IZV 2014/715M (Stcrt. 2014, 36880), luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Artikel II, onderdeel D (artikelen 8.4a en 8.4b van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011)

In het nieuwe artikel 8.4a van de URLB 2011 zijn de voorwaarden opgenomen voor de toepassing van de gerichte vrijstelling voor vergoedingen en verstrekkingen van arbovoorzieningen (…) die mede op de werkplek gebruikt of verbruikt worden. Deze voorwaarden zijn ontleend aan de tot 1 januari 2015 in artikel 3.7 van de URLB 2011 opgenomen voorwaarden voor de nihilwaardering van een verstrekking van een dergelijke voorziening.

(…)

Het tweede lid van genoemd artikel 8.4a is grotendeels gelijk aan het tweede lid van het huidige artikel 3.7 van de URLB 2011. Verschil met de laatstgenoemde bepaling is de toevoeging dat voor wat betreft arbovoorzieningen de definitie van werkplek ook wordt uitgebreid met plaatsen waar uitvoering wordt gegeven aan het arbeidsomstandighedenbeleid dat de inhoudingsplichtige voert op grond van de Arbeidsomstandighedenwet. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een medische keuring of andere medische handelingen. Voor het overige zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.”

5.10. Uit de wettekst van artikel 31a, lid 2, letter h, Wet LB 1964 in samenhang met artikel 8.4a, lid 1, letter a, URLB 2011 volgt dat slechts de verstrekkingen en vergoedingen van voorzieningen die rechtstreeks voortvloeien uit een arbeidsomstandighedenbeleid gericht zijn vrijgesteld indien en voor zover een inhoudingsplichtige dat beleid voert op grond van de Arbowet. Ingevolge artikel 3, lid 1, van de Arbowet is dit beleid gericht op de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. Een arbeidsomstandighedenbeleid dat een inhoudingsplichtige voert kan daarbij verderstrekkend zijn dan de Arbowet voorschrijft. Dat neemt echter niet weg dat blijkens de toelichting op de URLB 2011 en de parlementaire behandeling bij het Belastingplan 2015 zoals geciteerd onder 5.5 tot en met 5.8 de fiscale wet- en besluitgever er geen misverstand over heeft laten bestaan dat de nihilwaardering (tot en met 2014) en de gerichte vrijstelling (met ingang van 2015) niet aan de orde zijn bij verstrekkingen en vergoedingen van voorzieningen die in meer algemene zin het welzijn en de gezondheid van werknemers bevorderen.

Naar het oordeel van het Hof kan de verstrekking van gezonde lunchmaaltijden niet onder de gerichte vrijstelling worden geschaard, aangezien een dergelijke verstrekking het welzijn en de gezondheid van werknemers in het algemeen bevordert. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat bij de verstrekking van gezonde lunchmaaltijden geen sprake is van het dragen van zorg voor de veiligheid en gezondheid van werknemers inzake met de arbeid verbonden aspecten. Dat de verstrekking van gezonde lunchmaaltijden een integraal onderdeel uitmaakt van het door belanghebbende gevoerde gezondheidsmanagement, dat zij daarmee verder gaat dan de verstrekking van lunchmaaltijden in andere bedrijfskantines en daarmee haar maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt, doet aan wat hiervoor is overwogen niet af.

Daaraan doet evenmin af de in de notitie van 20 februari 2017 gegeven verklaring (zie 2.3), omdat het de fiscale wet- en besluitgever is die de bevoegdheid heeft om de reikwijdte van een gerichte vrijstelling vast te stellen.

5.11. Belanghebbende betoogt verder dat gelet op de omstandigheid dat na de wijziging van artikel 8.4a, lid 1, letter a, URLB 2011 (bij besluit van 28 december 2021 tot wijziging van onder meer enige uitvoeringsregelingen op het gebied van belastingen en toeslagen, nr. 2021-0000025821 (Stcrt. 2021, 48636)), stoelmassages, cursussen in verband met het stoppen met roken en geneeskundige keuringen niet meer onder de gerichte vrijstelling vallen, de gerechtvaardigde conclusie kan worden getrokken dat sprake is van een beperking van de reikwijdte van artikel 8.4a, lid 1, letter a, URLB 2011 met ingang van 1 januari 2022 die eerder niet bestond. Hiertoe voert belanghebbende aan dat de verstrekkingen en vergoedingen van deze voorzieningen evenmin behoren tot de verplichtingen die een inhoudingsplichtige op grond van de Arbowet heeft. Gelet hierop is, anders dan in de jaren vóór het jaar 2022 het geval was, aan de gerichte vrijstelling pas na deze wijziging de eis gesteld dat er een directe samenhang moet zijn tussen de voorzieningen uit het arbeidsomstandighedenbeleid en de verplichtingen die een inhoudingsplichtige op grond van de Arbowet heeft, aldus nog steeds belanghebbende. Het Hof volgt belanghebbende niet in haar betoog gelet op het in 5.10 gegeven oordeel. Wat er ook zij van het antwoord op de vraag of de wijziging van de tekst van artikel 8.4a, lid 1, letter a, URLB 2011 met ingang van 1 januari 2022 een beperking inhoudt ten opzichte van de jaren daarvoor en wat er ook zij van de door belanghebbende genoemde voorbeelden, de verstrekking van de lunchmaaltijden bevordert het welzijn en de gezondheid van werknemers in het algemeen en valt reeds daarmee niet onder de gerichte vrijstelling.

Vertrouwensbeginsel

5.12. Belanghebbende heeft ter zitting een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. Volgens belanghebbende kan aan de uitleg van artikel 3 Arbowet die in de e-mail van 13 juni 2018 is gegeven door een medewerker van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (zie 2.4) het in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend dat de gerichte vrijstelling in haar geval van toepassing zou zijn.

5.13. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen (vgl. HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069, BNB 2020/120, en HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:439, BNB 2021/95).

5.14. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende had moeten beseffen dat de uitlating die in die e-mail is gedaan, ging over een beslissing die buiten de bevoegdheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid valt. Belanghebbende wenst immers een fiscale faciliteit toe te passen. Het is dan ook de fiscale wet- en besluitgever die de reikwijdte van een gerichte vrijstelling bepaalt en daarmee de bevoegdheid heeft om zich uit te laten over de toepassing daarvan. De Inspecteur beoordeelt of een inhoudingsplichtige aan de voorwaarden daarvan voldoet. In dit verband kan derhalve alleen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend aan uitlatingen van de zijde van de Belastingdienst of de daarvoor verantwoordelijke bewindslieden. Dat zich omstandigheden hebben voorgedaan waaronder de onjuiste veronderstelling van belanghebbende dat de betreffende ambtenaar wel bevoegd was, voor rekening van de Inspecteur dient te komen, zijn het Hof ook overigens niet gebleken. Voorts geldt dat uit de gebruikte bewoordingen in die e-mail alleen kan worden afgeleid dat het arbeidsomstandighedenbeleid meer kan omvatten dan het wettelijk verplichte beleid dat voortvloeit uit de Arbowet. De e-mail behandelt niet de vraag of de verstrekking van een lunchmaaltijd onder de gerichte vrijstelling kan vallen. Aldus faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel.

Documenten en publicaties

  • Uitspraak van het Gerechtshof Den Haag d.d. 27 juli 2022, BK-21/00701 en BK-21/00702. Klik hier

Dit bericht is opgesteld door de redactie van Taxnavigator/eindredactie mr. dr. J.J.P. (Joep) Swinkels. Voor meer informatie: info@taxnavigator.nl. © Copyright Taxnavigator BV/Nestor Business Media BV/Nestor Media Groep. Ter zake van onze fiscale dienstverlening en berichtgeving gelden algemene voorwaarden en hetgeen wordt vermeld in de colofon.